Privacy vs Veiligheid

Privacy is in feite een onderdeel van vrijheid. Maar aangezien het belang van privacy in discussies vaak onderschat wordt, verdient het extra aandacht! In de groeiende publieke drang naar “veiligheid” komt privacy steeds meer onder druk te staan. Er wordt soms zelfs gezegd dat “privacy niet meer bestaat” of “niet meer van deze tijd is. Hopelijk dat u na het lezen van onderstaande, begrijpt dat privacy een fundamentele rol speelt in een democratische rechtstaat.

Waarom een balans tussen veiligheid en privacy? 

Vaak komt privacy ter sprake in discussies over het verder uitbreiden van opsporingsbevoegdheden in “de strijd tegen criminaliteit”.
Vaak rijst dan de overkoepelende vraag hoeveel de overheid van de burger mag weten in haar  streven naar een veiligere samenleving? Aan de ene kant zullen opsporingsinstanties sneller en beter  kunnen opsporen indien zij over meer informatie beschikken, maar de privacy van de burger kan  door dit streven wel onder druk komen te staan.  

Een veelgehoorde stelling in de discussie tussen veiligheid en privacy is dat als men niets te  verbergen heeft, men ook niets heeft te vrezen. De gedachtegang die achter deze stelling schuilgaat is  dat een burger die zich aan de wet houdt en er geen criminele activiteiten op nahoudt, zich geen  zorgen hoeft te maken dat de overheid volledig toezicht krijgt op zijn dagelijkse handelingen,  gezondheid, lichamelijke kenmerken, voorkeuren, hobby’s et cetera. Er zou volgens deze  stellingname dus geen fundamenteel bezwaar zijn tegen een voor de overheid transparante burger.  Het recht op privacy wordt volgens deze gedachtegang gedegradeerd tot niets meer dan een soort  sluier waarachter allerhande criminele activiteiten schuil kunnen gaan. Niets meer dan een  belemmering van de opsporing van criminele activiteiten die aan het licht zouden komen indien het  recht op privacy zou worden opgeheven.  

Toch is het recht op privacy verankerd in zowel onze grondwet1 als in internationale verdragen2. Om  andere redenen dan om criminelen een hand boven het hoofd te houden. Het idee dat een  individuele, ‘brave burger’ niets te vrezen heeft van de overheid is namelijk niet volledig juist.  

Rechtsbescherming tegen de overheid. 

Wij leven officieel in een democratische rechtsstaat. Een rechtsstaat aangezien de macht van de overheid  wordt gereguleerd en beperkt door het recht, en democratisch omdat het volk sturing kan geven aan  het door de overheid gevoerde of te voeren beleid. In ons land, evenals in een merendeel van de  westerse landen, kennen wij een Parlementaire- oftewel representatieve democratie. In een  parlementaire democratie dragen burgers nauwkeurig gedefinieerde bevoegdheden voor een  beperkte tijd over aan afgevaardigden die hen representeren en hun wil zo goed mogelijk uitvoeren.  De burger kan zowel reactief als proactief sturing geven aan het door de afgevaardigden gevoerde  beleid. Door gebruik te maken van zijn stemrecht, respectievelijk door het voeren van protesten,  demonstraties of andere burgerinitiatieven. De voor democratie noodzakelijke sturende werking die  uitgaat van de burger vereist een zekere publieke en politieke mondigheid welke beschermd dient te  worden. Tegenover de individuele burger staat immers een machtige overheid en met het  toegankelijker worden van persoonlijke en effectieve kenmerken van de burger voor de overheid, neemt zijn kwetsbaarheid toe en zo zijn mondigheid af.3
De mondige autonome mens dient daarom  rechtsbescherming te genieten tegen de overheid. En het is rechtsbescherming tegen de overheid  zelf die maakt dat de mondige autonome mens niet tevens een transparante mens kan zijn.4 

In de literatuur wordt ook wel betoogd dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de  mens als rechtssubject en de individuele mens in al haar diversiteit. ‘T Hart beschrijft in ‘Recht als het  schild van Perseus’ rechtssubjectiviteit als een juridisch statuut dat is verleend aan het individu om  deze gedeeltelijk af te schermen voor machtsuitoefening5. De mens neemt als rechtssubject deel aan  het publieke leven, aan het rechtssysteem. Maar achter dit ‘masker’ gaat een individuele mens  schuil. Achter dit masker heeft de overheid niets te zoeken. Rechtsbescherming van burger tegen de  staat moet worden gezien als een voortvloeisel van een fundamentele contractuele staatsopvatting  waarin publieke en politieke mondigheid van de burger centraal staat 6. Een transparante burger is  een kwetsbare burger en een kwetsbare burger zal aan mondigheid inleveren met als resultaat dat  hij steeds minder als rechtssubject zal worden beschouwd.7 Om dit te voorkomen dient de  individuele afgeschermde mens zoveel mogelijk met rust gelaten te worden door de overheid. Het  recht op privacy heeft dan ook een belangrijke afweerfunctie. 8 

De afweerfunctie die besloten zit in het recht op privacy is van fundamenteel belang voor het  functioneren van een democratische rechtsstaat en stelt grenzen aan elk veiligheidsbeleid. Dit  betekend dat het recht op privacy een beperkende factor zou moeten vormen met betrekking tot de data-verzameldrang van overheden.  

1 Artikel 10 lid 1 grondwet (algemeen) 

2 Artikel 8 EVRM, artikel 17 IVBPR

3 A.M. Berkhout-van Poelgeest, Dwangmiddelen en het nemo tenetur beginsel: is een andere grens wenselijk,  in Morele kwesties in het strafrecht, Deventer Gouda Quint 1999, p263 

4 A.M. Berkhout-van Poelgeest, Dwangmiddelen en het nemo tenetur beginsel: is een andere grens wenselijk,  in Morele kwesties in het strafrecht, Deventer Gouda Quint 1999, p262-263 5 A.C. ’t Hart 1991, p159

5 A.C. ’t Hart 1991, p159 

6 A.C. ’t Hart, Van Beccaria en de IKV, in Delikt en Delinkwent, 1988, p595-599(596-597)

7 A.M. Berkhout-van Poelgeest, Dwangmiddelen en het nemo tenetur beginsel: is een andere grens wenselijk,  in Morele kwesties in het strafrecht, Deventer Gouda Quint 1999, p263 

8 Rapport veiligheid en privacy 2007, p.24